8 Eens gingen de bomen op weg om een koning over zich te zalven. Ze zeiden tegen de olijfboom: Wees koning over ons!
9 Maar de olijfboom zei tegen hen: Zou ik mijn olie opgeven, die God en de mensen in mij prijzen, en zou ik weggaan om boven de andere bomen te zweven?
10 Toen zeiden de bomen tegen de vijgenboom: Komt u, wees koning over ons!
11 Maar de vijgenboom zei tegen hen: Zou ik mijn zoetigheid en mijn goede vrucht opgeven, en zou ik weggaan om boven de andere bomen te zweven?
12 Toen zeiden de bomen tegen de wijnstok: Komt u, wees koning over ons!
13 Maar de wijnstok zei tegen hen: Zou ik mijn nieuwe wijn opgeven, die God en mensen vrolijk maakt, en zou ik weggaan om boven de andere bomen te zweven?
14 Ten slotte zeiden al de bomen tegen de doornstruik: Kom, weest u koning over ons!
15 En de doornstruik zei tegen de bomen: Als u mij naar waarheid tot koning over u zalft, kom dan en neem de toevlucht in mijn schaduw. Maar zo niet, laat er dan vuur uitgaan van de doornstruik, dat de ceders van de Libanon zal verteren.