11 Maar Maria stond huilend buiten bij het graf en terwijl zij huilde, boog zij voorover in het graf,
12 en zij zag twee engelen in witte kleding zitten, een aan het hoofdeinde en een aan het voeteneinde van de plaats waar het lichaam van Jezus gelegen had;
13 en die zeiden tegen haar: Vrouw, waarom huilt u? Zij zei tegen hen: Omdat ze mijn Heere weggenomen hebben, en ik weet niet waar ze Hem neergelegd hebben.
14 En toen zij dit gezegd had, keerde zij zich naar achteren en zag Jezus staan, maar zij wist niet dat Jezus het was.
15 Jezus zei tegen haar: Vrouw, waarom huilt u? Wie zoekt u? Zij dacht dat het de tuinman was, en zei tegen Hem: Mijnheer, als u Hem weggedragen hebt, zeg mij dan waar u Hem neergelegd hebt en ik zal Hem weghalen.
16 Jezus zei tegen haar: Maria! Zij keerde zich om en zei tegen Hem: Rabboeni; dat betekent: Meester.
17 Jezus zei tegen haar: Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar Mijn Vader, maar ga naar Mijn broeders en zeg tegen hen: Ik vaar op naar Mijn Vader en uw Vader, en naar Mijn God en uw God.