32 Maar Hij zei tegen hen: Ik heb voedsel te eten waarvan u geen weet hebt.
33 De discipelen dan zeiden tegen elkaar: Iemand heeft Hem toch niet te eten gebracht?
34 Jezus zei tegen hen: Mijn voedsel is dat Ik de wil doe van Hem Die Mij gezonden heeft en Zijn werk volbreng.