1 Het volk dat in duisternis wandelt,
zal een groot licht zien.
Zij die wonen in het land van de schaduw van de dood,
over hen zal een licht schijnen.
2 U hebt dit volk talrijk gemaakt;
hebt U niet de blijdschap groot gemaakt?
Zij zullen blij zijn voor Uw aangezicht,
zoals men zich verblijdt bij de oogst,
zoals men zich verheugt
wanneer men de buit verdeelt.
3 Want het juk van hun last,
de stok op hun schouders,
en de knuppel van hun slavendrijver
hebt U verbroken als eens op Midiansdag.
4 Ja, elke laars,
stampend met gedreun,
iedere soldatenmantel,
gewenteld in bloed,
zal verbrand worden,
voedsel voor het vuur.