21 Toen David bij de tweehonderd mannen kwam, die zó moe waren geweest dat zij David niet hadden kunnen volgen, en die zij bij de beek Besor hadden laten achterblijven, gingen die David en het volk dat bij hem was, tegemoet. David naderde tot het volk en vroeg naar hun welstand.
22 Toen namen alle slechte en verdorven mannen onder de mannen die met David meegetrokken waren, het woord en zeiden: Omdat zij niet met ons opgetrokken zijn, zullen wij hun niets geven van de buit die wij gered hebben, maar aan ieder alleen zijn vrouw en zijn kinderen. Laten zij die meevoeren en weggaan.
23 Maar David zei: Zo moeten jullie niet doen, mijn broeders, met wat de HEERE ons gegeven heeft. Hij heeft ons bewaard en heeft de bende die op ons afkwam, in onze hand gegeven.
24 Wie zou in deze zaak naar u luisteren? Want zoals het deel is van hen die mee ten strijde getrokken zijn, zo zal ook het deel zijn van hen die bij de bagage gebleven zijn; zij moeten samen delen.
25 En dit is van die dag af en voortaan zo geweest; want hij heeft het tot een verordening en bepaling ingesteld in Israël, tot op deze dag.