14 In de dagen van de tarweoogst ging Ruben eropuit en hij vond liefdesappels in het veld, die hij bij zijn moeder Lea bracht. Toen zei Rachel tegen Lea: Geef mij toch wat van de liefdesappels van jouw zoon.
15 En zij zei tegen haar: Is het niet genoeg dat je me mijn man afgenomen hebt? Moet je ook nog de liefdesappels van mijn zoon nemen? Toen zei Rachel: Daarvoor mag hij vannacht met jou slapen in ruil voor de liefdesappels van je zoon.
16 Toen Jakob 's avonds van het veld kwam, ging Lea hem tegemoet en zei: Je moet bij mij komen, want ik heb je eerlijk gehuurd voor de liefdesappels van mijn zoon. Daarom sliep hij die nacht met haar.
17 En God verhoorde Lea; zij werd zwanger en baarde Jakob een vijfde zoon.
18 Toen zei Lea: God heeft mij beloond, omdat ik mijn slavin aan mijn man gegeven heb. En zij gaf hem de naam Issaschar.
19 Lea werd opnieuw zwanger en zij baarde Jakob een zesde zoon.
20 Lea zei toen: God heeft mij, ja mij, een mooi geschenk gegeven; ditmaal zal mijn man bij míj komen wonen, want ik heb hem zes zonen gebaard. En zij gaf hem de naam Zebulon.
21 Daarna baarde zij een dochter en gaf haar de naam Dina.
22 God dacht ook aan Rachel en God verhoorde haar. Hij opende haar baarmoeder
23 en zij werd zwanger en baarde een zoon. Toen zei ze: God heeft mijn schande weggenomen!
24 Zij gaf hem de naam Jozef en zei: Moge de HEERE mij nog een zoon geven!