17 En terwijl Hij Zijn kruis droeg, ging Hij op weg naar de plaats die Schedelplaats genoemd wordt en in het Hebreeuws Golgotha.
18 Daar kruisigden zij Hem en met Hem twee anderen, aan elke kant één, en Jezus in het midden.
19 En Pilatus schreef ook een opschrift en zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS DE NAZARENER, DE KONING VAN DE JODEN.
20 Dit opschrift dan lazen velen van de Joden, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd, was dicht bij de stad; en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Grieks en in het Latijn.
21 De overpriesters van de Joden dan zeiden tegen Pilatus: Schrijf niet: De Koning van de Joden, maar dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning van de Joden.
22 Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven.
23 Nadat de soldaten dan Jezus gekruisigd hadden, namen zij Zijn kleren en maakten vier delen, voor elke soldaat een deel, en zij namen ook het onderkleed. Het onderkleed nu was zonder naad, van bovenaf als één geheel geweven.
24 Zij dan zeiden tegen elkaar: Laten wij dat niet scheuren, maar laten wij erom loten voor wie het zal zijn. Opdat het Schriftwoord vervuld zou worden dat zegt: Zij hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en over Mijn kleed hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de soldaten gedaan.
25 En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder, de zuster van Zijn moeder, en Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena.
26 Toen nu Jezus Zijn moeder zag en de discipel die Hij liefhad, bij haar zag staan, zei Hij tegen Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon.
27 Daarna zei Hij tegen de discipel: Zie, uw moeder. En vanaf dat moment nam de discipel haar in zijn huis.