22 Diezelfde nacht stond hij op, nam zijn twee vrouwen, zijn twee slavinnen en zijn elf kinderen, en stak de doorwaadbare plaats van de Jabbok over.
23 Hij nam hen mee en liet hen de beek oversteken. Alles wat hij had, liet hij oversteken.
24 Maar Jakob bleef alleen achter, en een Man worstelde met hem, totdat de dageraad aanbrak.
25 En toen de Man zag dat Hij hem niet kon overwinnen, raakte Hij zijn heupgewricht aan, zodat het heupgewricht van Jakob ontwricht raakte toen Hij met hem worstelde.
26 En Hij zei: Laat Mij gaan, want de dageraad is aangebroken. Maar hij zei: Ik zal U niet laten gaan, tenzij U mij zegent.
27 En Hij zei tegen hem: Wat is uw naam? En hij antwoordde: Jakob.
28 Toen zei Hij: Uw naam zal voortaan niet meer Jakob luiden, maar Israël, want u hebt met God en met mensen gestreden, en hebt overwonnen.