10 Toen stuurde Amazia, de priester van Bethel, een bode naar Jerobeam, de koning van Israël, om te zeggen: Amos heeft een samenzwering tegen u gesmeed in het midden van het huis van Israël. Het land zal aan al zijn woorden geen weerstand kunnen bieden.
11 Want dit heeft Amos gezegd: Jerobeam zal sterven door het zwaard, Israël zal zeker in ballingschap worden gevoerd, weg uit zijn land.
12 Daarop zei Amazia tegen Amos: Ziener, ga heen, vlucht naar het land van Juda! Eet daar uw brood en ga daar profeteren.
13 In Bethel mag u niet langer profeteren, want dat is het heiligdom van de koning, dat is het huis van het koninkrijk.
14 Toen antwoordde Amos en zei tegen Amazia: Ik ben geen profeet en ik ben geen profetenzoon, maar ik ben veehouder en moerbeikweker.
15 De HEERE haalde mij echter achter de kudde vandaan en de HEERE zei tegen mij: Ga heen, profeteer tegen Mijn volk Israël!
16 Nu dan, hoor het woord van de HEERE. U zegt: U mag niet profeteren tegen Israël, en: U mag uw woorden niet laten stromen tegen het huis van Izak!
17 Daarom, zo zegt de HEERE:
Uw vrouw zal in de stad hoererij bedrijven,
uw zonen en uw dochters zullen door het zwaard vallen,
en uw land zal met een meetsnoer verdeeld worden;
en ú zult sterven op onreine bodem,
en Israël zal zeker in ballingschap worden gevoerd,
weg uit zijn land.