1 Ik ben de man die ellende gezien heeft aleph
door de stok van Zijn verbolgenheid.
2 Mij heeft Hij geleid en doen gaan aleph
in duisternis, en niet in licht.
3 Ja, Hij heeft telkens weer Zijn hand aleph
tegen mij gekeerd, de hele dag.
4 Hij heeft mijn vlees en mijn huid doen wegteren, beth
Hij heeft mijn beenderen gebroken.
5 Hij heeft tegen mij aan gebouwd en Hij heeft mij omsingeld beth
met gal en moeite.
6 In duistere oorden doet Hij mij wonen, beth
als degenen die allang dood zijn.
7 Hij heeft een muur om mij heen opgeworpen, zodat ik er niet uit kan gaan; gimel
Hij heeft mijn bronzen ketenen zwaar gemaakt.