26 Welnu, loop haar toch snel tegemoet en zeg tegen haar: Gaat het goed met u? Gaat het goed met uw man? Gaat het goed met uw kind? En zij zei: Het gaat goed.
27 Toen zij bij de man Gods op de berg kwam, greep zij zijn voeten vast. Gehazi kwam echter naar voren om haar weg te duwen, maar de man Gods zei: Laat haar begaan, want haar ziel is bitter bedroefd in haar, en de HEERE heeft het voor mij verborgen en het mij niet bekendgemaakt.
28 Zij zei: Heb ik een zoon van mijn heer gevraagd? Heb ik niet gezegd: Bedrieg mij niet?
29 Toen zei hij tegen Gehazi: Omgord je middel, neem mijn staf in je hand en ga op weg; als je iemand tegenkomt, groet hem niet, en als iemand jou groet, antwoord hem niet; en leg mijn staf op het gezicht van de jongen.