6 Toen hij nu Jezus uit de verte zag, snelde hij naar Hem toe en aanbad Hem,
7 en met luide stem schreeuwde hij: Wat heb ik met U te maken, Jezus, Zoon van God de Allerhoogste? Ik bezweer U bij God dat U mij niet pijnigt!
8 (Want Hij had tegen hem gezegd: Onreine geest, ga uit van deze man!)
9 En Hij vroeg hem: Wat is uw naam? En hij antwoordde: Mijn naam is Legio, want wij zijn met velen.
10 En hij smeekte Hem dringend dat Hij hen niet het land uit zou sturen.
11 Nu was daar bij de bergen een grote kudde varkens aan het grazen.
12 En alle demonen smeekten Hem: Stuur ons naar die varkens, opdat wij daarin mogen gaan.
13 En Jezus stond het hun meteen toe. En toen de onreine geesten uit de man weggegaan waren, gingen zij in de varkens; en de kudde stortte van de steilte af de zee in (het waren er ongeveer tweeduizend), en ze verdronken in de zee.
14 En zij die de varkens weidden, vluchtten en berichtten het gebeurde in de stad en op het land; en ze liepen uit om te zien wat er gebeurd was.
15 En zij kwamen bij Jezus en zagen de bezetene zitten, gekleed en goed bij zijn verstand, namelijk hem die het legioen gehad had, en zij werden bevreesd.
16 En zij die het gezien hadden, vertelden hun wat er met de bezetene gebeurd was, en ook over de varkens.