66 En allen die het hoorden, namen het ter harte en zeiden: Wat zal er toch van dit kind worden? En de hand van de Heere was met hem.
67 En Zacharias, zijn vader, werd vervuld met de Heilige Geest en profeteerde:
68 Geprezen zij de Heere, de God van Israël, want Hij heeft naar Zijn volk omgezien en er verlossing voor tot stand gebracht.
69 En Hij heeft een hoorn van zaligheid voor ons opgericht in het huis van David, Zijn knecht,
70 zoals Hij gesproken had bij monde van Zijn heilige profeten, die er door de eeuwen heen geweest zijn,
71 namelijk verlossing van onze vijanden en bevrijding uit de hand van allen die ons haten,
72 om barmhartigheid te bewijzen aan onze vaderen en te denken aan Zijn heilig verbond,
73 de eed die Hij aan Abraham, onze vader, gezworen heeft om ons te geven,
74 dat wij, verlost uit de hand van onze vijanden, Hem zouden dienen zonder vrees,
75 in heiligheid en gerechtigheid voor Hem alle dagen van ons leven.
76 En jij, kind, zult een profeet van de Allerhoogste genoemd worden, want je zult voor het aangezicht van de Heere uitgaan om Zijn wegen gereed te maken,
77 en om Zijn volk kennis van de zaligheid te geven in de vergeving van hun zonden
78 door de innige gevoelens van barmhartigheid van onze God, waarmee de Opgang uit de hoogte naar ons omgezien heeft,
79 om te verschijnen aan hen die gezeten zijn in duisternis en schaduw van de dood, en om onze voeten te richten op de weg van de vrede.
80 Het kind groeide op en werd gesterkt in de geest, en het verbleef in de woestijnen tot de dag van zijn verschijning aan Israël.