26 In de zesde maand werd de engel Gabriël door God gezonden naar een stad in Galilea, waarvan de naam Nazareth was,
27 naar een maagd die ondertrouwd was met een man, van wie de naam Jozef was, uit het huis van David; en de naam van de maagd was Maria.
28 En toen de engel bij haar binnengekomen was, zei hij: Wees gegroet, begenadigde. De Heere is met u. U bent gezegend onder de vrouwen.
29 Toen zij hem zag, raakte zij in verwarring door zijn woorden, en zij vroeg zich af wat de betekenis van deze groet kon zijn.
30 En de engel zei tegen haar: Wees niet bevreesd, Maria, want u hebt genade gevonden bij God.