33 Toen Jezus haar dan zag huilen, en ook de Joden die met haar meekwamen, zag huilen, werd Hij heftig in de geest bewogen en raakte innerlijk in beroering.
34 En Hij zei: Waar hebt u hem gelegd? Zij zeiden tegen Hem: Heere, kom het zien.
35 Jezus weende.
36 De Joden dan zeiden: Zie, hoe lief Hij hem had!
37 En sommigen van hen zeiden: Kon Hij Die de ogen van de blinde geopend heeft, ook niet maken dat deze niet gestorven was?
38 Jezus dan, opnieuw heftig bewogen in Zichzelf, kwam bij het graf. Het was een grot, en er was een steen op gelegd.
39 Jezus zei: Neem de steen weg. Martha, de zuster van de gestorvene, zei tegen Hem: Heere, hij ruikt al, want hij ligt hier al voor de vierde dag.
40 Jezus zei tegen haar: Heb Ik u niet gezegd dat u, als u gelooft, de heerlijkheid van God zult zien?