9 En daar was een profeet van de HEERE en zijn naam was Oded. Die ging het leger, dat naar Samaria kwam, tegemoet en zei tegen hen: Zie, door de grimmigheid van de HEERE, de God van uw vaderen, over Juda heeft Hij hen in uw hand gegeven, en u hebt hen gedood met een woede die tot aan de hemel reikt.
10 En nu denkt u de Judeeërs en de inwoners van Jeruzalem aan u te onderwerpen als slaven en slavinnen. Maar hebt u zelf dan geen schulden bij de HEERE, uw God?
11 Nu dan, luister naar mij en breng de gevangenen terug die u van uw broeders als gevangenen weggevoerd hebt. Want de brandende toorn van de HEERE is tegen u.
12 Toen stonden er mannen op afkomstig uit de hoofden van de nakomelingen van Efraïm: Azaria, de zoon van Johanan, Berechja, de zoon van Mesillemoth, Hizkia, de zoon van Sallum, en Amasa, de zoon van Hadlai. Zij keerden zich tegen hen die uit het leger kwamen,
13 en zeiden tegen hen: U mag deze gevangenen niet hier brengen, want dat leidt tot een schuld voor ons tegenover de HEERE. Denkt u nog meer toe te voegen aan onze zonden en onze schuld? Wij hebben immers al veel schuld, en de brandende toorn is tegen Israël.
14 Toen gaven de gewapende mannen de gevangenen en de buit over aan de leiders en heel de gemeente.
15 De mannen die met hun namen aangewezen waren, stonden op, grepen de gevangenen, en allen van hen die naakt waren, kleedden zij van de buit. Zij kleedden en schoeiden hen, lieten hen eten en drinken; zij zalfden hen en leidden allen die verzwakt waren, zachtjes op ezels, en brachten hen bij hun broeders in Jericho, de Palmstad. Daarna keerden zij terug naar Samaria.