2 Hij deed wat juist was in de ogen van de HEERE: overeenkomstig alles wat zijn vader Uzzia gedaan had. Alleen ging hij de tempel van de HEERE niet binnen. Maar het volk ging nog door met zijn verderfelijke praktijken.
3 Hij was het die de Bovenpoort van het huis van de HEERE bouwde. Hij bouwde ook veel aan de muur van de Ofel.
4 Verder bouwde hij steden in het bergland van Juda, en in de beboste gebieden bouwde hij burchten en torens.
5 Hij was het die streed tegen de koning van de Ammonieten en hen overwon, zodat de Ammonieten hem in dat jaar honderd talent zilver, tienduizend kor tarwe, en tienduizend kor gerst gaven. De Ammonieten brachten hem dit opnieuw, ook in het tweede en in het derde jaar.
6 Jotham verstevigde zijn positie, want hij richtte zijn wegen voor het aangezicht van de HEERE, zijn God.