23 En het gebeurde, nadat hij brood had gegeten en nadat hij gedronken had, dat hij de ezel voor hem zadelde, voor de profeet die hij had doen terugkeren.
24 Deze ging op weg. Maar onderweg trof een leeuw hem aan, en doodde hem. Zijn dode lichaam lag op de weg geworpen. De ezel stond ernaast en de leeuw stond eveneens naast het dode lichaam.
25 En zie, er kwamen enige mannen voorbij. Zij zagen het dode lichaam, dat op de weg geworpen was, en de leeuw, die naast het dode lichaam stond, en gingen het vertellen in de stad waar de oude profeet woonde.
26 Toen de profeet die hem van zijn weg had doen terugkeren, dit hoorde, zei hij: Dat is de man Gods die het bevel van de HEERE ongehoorzaam is geweest. Daarom gaf de HEERE hem over aan de leeuw, en die heeft hem vermorzeld en gedood, overeenkomstig het woord van de HEERE dat Hij tot hem gesproken had.
27 Hij sprak tot zijn zonen: Zadel voor mij de ezel. En zij zadelden die.
28 Toen ging hij op weg en trof diens dode lichaam aan, op de weg geworpen, en de ezel en de leeuw die naast het dode lichaam stonden. De leeuw had het dode lichaam niet opgegeten en de ezel niet vermorzeld.
29 Toen nam de profeet het dode lichaam van de man Gods op, legde het op de ezel en bracht het terug. Zo kwam de oude profeet in de stad om rouw te bedrijven en hem te begraven.
30 Hij legde zijn dode lichaam in zijn eigen graf. Ze bedreven rouw over hem, met de woorden: Ach, mijn broeder!
31 Het gebeurde, nadat hij hem begraven had, dat hij tegen zijn zoons zei: Als ik gestorven ben, dan moeten jullie mij begraven in het graf waarin de man Gods begraven is. Leg mijn beenderen naast zijn beenderen.
32 Want de woorden die hij door het woord van de HEERE geroepen heeft tegen het altaar dat te Bethel is, en tegen alle huizen op de offerhoogten die in de steden van Samaria zijn, zullen zeker uitkomen.