19 God is geen man, dat Hij liegen zou,
of een mensenkind, dat Hij ergens berouw over hebben zou.
Zou Híj iets zeggen en het dan niet doen?
Zou Híj spreken en het niet gestand doen?
20 Zie, ik kreeg opdracht om te zegenen:
als Hij zegent, kan ik het niet keren.
21 Hij aanschouwt geen onrecht in Jakob;
ook ziet Hij geen kwaad in Israël aan.
De HEERE, zijn God, is met hem,
en de jubelklank van de Koning is bij hem.