1 De HEERE nu zag om naar Sara zoals Hij gezegd had; de HEERE deed bij Sara zoals Hij gesproken had.
2 Sara werd zwanger en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, op de vastgestelde tijd die God hem genoemd had.
3 Abraham gaf zijn zoon die hem geboren was, die Sara hem gebaard had, de naam Izak.
4 En Abraham besneed zijn zoon Izak, toen die acht dagen oud was, zoals God hem geboden had.
5 Abraham was honderd jaar oud, toen zijn zoon Izak hem geboren werd.
6 Sara zei: God heeft mij doen lachen; ieder die het hoort, zal met mij meelachen.
7 Verder zei zij: Wie zou Abraham hebben durven zeggen: Sara heeft zonen de borst gegeven? Voorzeker, ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom.