34 Maar Barzillai zei tegen de koning: Hoeveel zullen de dagen van de jaren van mijn leven nog zijn, dat ik met de koning naar Jeruzalem zou trekken?
35 Ik ben nu tachtig jaar oud. Zou ik kunnen onderscheiden tussen goed en kwaad? Zou uw dienaar kunnen proeven wat ik eet en wat ik drink? Zou ik nog kunnen luisteren naar de stem van zangers en zangeressen? Waarom zou uw dienaar mijn heer de koning verder tot last zijn?
36 Uw dienaar zal maar een eindje met de koning over de Jordaan gaan. Waarom zou de koning mij deze beloning geven?
37 Laat uw dienaar toch terugkeren, zodat ik in mijn stad sterf, bij het graf van mijn vader en mijn moeder. Maar zie, hier is uw dienaar Chimham; laat die met mijn heer de koning oversteken, en doe hem wat goed is in uw ogen.