12 Bent U niet van oudsher de HEERE,
mijn God, mijn Heilige? Wij zullen niet sterven.
HEERE, U hebt hem gesteld tot een oordeel.
Rots, U hebt hem gegrondvest om te straffen.
13 U bent te rein van ogen om het kwade aan te zien,
moeite kunt U niet aanschouwen.
Waarom aanschouwt U wie trouweloos handelen,
zwijgt U, wanneer een goddeloze hem verslindt die rechtvaardiger is dan hijzelf?
14 U maakt de mensen als vissen in de zee,
als kruipende dieren, die geen heerser hebben.
15 Hij haalt ze alle met een vishaak op,
brengt ze bijeen met zijn sleepnet,
en verzamelt ze met zijn werpnet.
Daarom verblijdt en verheugt hij zich.
16 Daarom offert hij aan zijn sleepnet,
brengt hij een reukoffer aan zijn werpnet,
want daardoor is zijn vangst groot
en zijn voedsel overvloedig.
17 Mag hij daarom zijn sleepnet blijven leegmaken,
volken zonder medelijden blijven doden?