DownloadPreken.nl is nog in ontwikkeling, fouten kunnen nog voorkomen. Wilt u ze doorgeven?

De ondergang en besprenging

Ds. N.P.J. Kleiberg • Jona


Richteren 18

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

30 En de Danieten richtten het gesneden beeld voor zich op. En Jonathan, de zoon van Gersom, de zoon van Manasse, hij en zijn zonen, waren priesters voor de stam van de Danieten, tot op de dag dat het land in ballingschap werd gevoerd.

1 Samuel 13

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

2 Toen koos Saul drieduizend man uit Israël voor zich uit. Tweeduizend mannen waren bij Saul in Michmas en in het bergland van Bethel, en duizend waren er bij Jonathan in Gibea in Benjamin. De rest van het volk liet hij gaan, ieder naar zijn tent.
3 Jonathan versloeg het garnizoen van de Filistijnen dat in Geba lag, en de Filistijnen hoorden dat. Daarom liet Saul in het hele land op de bazuin blazen, met de boodschap: Laat de Hebreeën het horen!
16 Saul en zijn zoon Jonathan, en het volk dat zich bij hen bevond, bleven te Gibea in Benjamin, terwijl de Filistijnen in Michmas hun kamp opgeslagen hadden.
22 En het gebeurde ten dage van de strijd, dat er geen zwaard of speer te vinden was in de hand van al het volk dat bij Saul en Jonathan was; maar bij Saul en bij zijn zoon Jonathan werden ze wel gevonden.

1 Samuel 14

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

1 Op een dag gebeurde het dat Jonathan, de zoon van Saul, tegen de knecht die zijn wapens droeg, zei: Kom, laten wij naar de wachtpost van de Filistijnen oversteken, die zich aan de overkant bevindt. Maar hij vertelde het niet aan zijn vader.
3 En Ahia, de zoon van Ahitub, de broer van Ikabod, de zoon van Pinehas, de zoon van Eli, was priester van de HEERE in Silo en droeg de efod. Het volk wist echter niet dat Jonathan weggegaan was.
4 Nu was er tussen de bergpassen, waarlangs Jonathan naar de wachtpost van de Filistijnen probeerde over te steken, een rotspunt aan deze kant en een rotspunt aan de andere kant. De naam van de ene was Bozes en de naam van de andere Sene.
6 Jonathan nu zei tegen de knecht die zijn wapens droeg: Kom, laten wij oversteken naar de wachtpost van deze onbesnedenen; misschien zal de HEERE voor ons werken, want het is voor de HEERE niet te moeilijk om te verlossen, door veel of door weinig mensen.
8 En Jonathan zei: Zie, wij steken over naar die mannen en zullen ons aan hen vertonen.
12 De mannen van de wachtpost namen het woord en zeiden tegen Jonathan en zijn wapendrager: Klim naar ons toe, dan zullen wij u een lesje leren! Toen zei Jonathan tegen zijn wapendrager: Klim achter mij aan, want de HEERE heeft hen in de hand van Israël gegeven.
13 Toen klom Jonathan op zijn handen en op zijn voeten naar boven, en zijn wapendrager achter hem aan. En zij vielen voor Jonathan, en achter hem doodde zijn wapendrager hen.
14 Deze eerste slag, waarin Jonathan en zijn wapendrager ongeveer twintig mannen doodden, vond plaats op een stuk land dat men in een halve dag kan ploegen. 
17 toen zei Saul tegen het volk dat bij hem was: Stel toch een onderzoek in en kijk wie er van ons weggegaan zijn. Zij stelden een onderzoek in, en zie, Jonathan en zijn wapendrager waren er niet.
21 Er waren Hebreeën bij de Filistijnen die sinds jaar en dag,  verspreid over het leger, met hen optrokken. Ook die voegden zich bij de Israëlieten die bij Saul en Jonathan waren.
27 Maar Jonathan had het niet gehoord, toen zijn vader het volk bezworen had. Hij stak de punt van de stok die in zijn hand was, uit en doopte hem in een honingraat. Daarop bracht hij zijn hand naar zijn mond en stonden zijn ogen weer helder.
29 Toen zei Jonathan: Mijn vader heeft het land in het ongeluk gestort. Kijk toch eens hoe helder mijn ogen staan, omdat ik een beetje van deze honing gebruikt heb.
39 Want zo waar de HEERE leeft, Die Israël verlost, al was het mijn zoon Jonathan, hij zal zeker sterven. Maar van heel het volk was er niemand die hem antwoordde.
40 Verder zei hij tegen heel Israël: U moet aan de ene kant gaan staan, en ik en mijn zoon Jonathan moeten aan de andere kant gaan staan. Toen zei het volk tegen Saul: Doe wat goed is in uw ogen.
41 Saul sprak tot de HEERE, de God van Israël: Toon de onschuldige. Toen werden Jonathan en Saul aangewezen, en het volk ging vrijuit.
42 Toen zei Saul: Werp het lot tussen mij en mijn zoon Jonathan. Toen werd Jonathan aangewezen.
43 Saul zei tegen Jonathan: Vertel mij wat je gedaan hebt. Toen vertelde Jonathan het hem, en zei: Ik heb maar een beetje honing gebruikt met de punt van de stok die ik in mijn hand had; zie, hier ben ik, moet ik sterven?
44 Toen zei Saul: God mag zó en nog veel erger met mij doen. Voorzeker, Jonathan, jij moet zeker sterven.
45 Maar het volk zei tegen Saul: Zou Jonathan moeten sterven, die deze grote verlossing in Israël bewerkt heeft? Geen sprake van! Zo waar de HEERE leeft, er zal geen haar van zijn hoofd op de aarde vallen! Want hij heeft dit vandaag met Gods hulp gedaan. Zo verloste het volk Jonathan, zodat hij niet hoefde te sterven.
49 De zonen van Saul waren: Jonathan, Jisvi en Malchisua; en de namen van zijn twee dochters waren deze: de naam van de eerstgeborene was Merab, en de naam van de jongste Michal.

1 Samuel 18

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

1 Het gebeurde, toen David met Saul uitgesproken was, dat Jonathan met hart en ziel aan David verbonden raakte.  Jonathan had hem lief als zichzelf.
3 Jonathan sloot een verbond met David, omdat hij hem liefhad als zichzelf.
4 Jonathan deed zijn mantel af die hij aanhad, en gaf hem aan David; ook zijn kleding, ja, tot zijn zwaard, tot zijn boog en tot zijn gordel toe.

1 Samuel 19

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

1 Saul sprak er met zijn zoon Jonathan en met al zijn dienaren over om David te doden. Maar Jonathan, de zoon van Saul, was David zeer genegen.
2 Jonathan vertelde David: Mijn vader Saul probeert je te doden; welnu, wees morgenochtend toch op je hoede, houd je verborgen en verstop je.
4 En Jonathan sprak met zijn vader Saul goed over David en zei tegen hem: Laat de koning niet zondigen tegen zijn dienaar David. Hij heeft immers niet tegen u gezondigd, en wat hij doet is heel goed voor u.
6 Saul luisterde naar de stem van Jonathan en Saul zwoer: Zo waar de HEERE leeft, hij zal niet gedood worden!
7 Jonathan riep David en Jonathan vertelde hem al deze woorden. Jonathan bracht David naar Saul, en hij was in zijn tegenwoordigheid zoals voorheen. 

1 Samuel 20

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

1 Toen vluchtte David uit Najoth bij Rama. Hij kwam bij Jonathan en zei: Wat heb ik gedaan, wat is mijn misdaad, en wat is mijn zonde tegenover je vader, dat hij mij naar het leven staat?
3 Toen bezwoer David hem nog eens en zei: Je vader weet heel goed dat ik genade in jouw ogen gevonden heb. Daarom heeft hij gezegd: Laat Jonathan dit niet weten, zodat hij niet bedroefd is. Maar zeker, zo waar de HEERE leeft en jijzelf leeft, er is maar één stap tussen mij en de dood!
4 Jonathan zei tegen David: Wat verlang je?  Dan zal ik dat voor je doen.
5 David zei tegen Jonathan: Zie, morgen is het nieuwemaan; dan moet ik beslist met de koning aan tafel zitten om te eten. Laat mij dus gaan, dan verberg ik mij in het veld tot aan de avond van de derde dag.
9 Toen zei Jonathan: Daar is voor jou geen sprake van! Wanneer ik ook maar merk dat het bij mijn vader vastbesloten is dat dit kwaad je overkomt, zou ik je dat dan niet vertellen?
10 David zei tegen Jonathan: Wie zal het mij vertellen als je vader je met harde woorden antwoordt?
11 Toen zei Jonathan tegen David: Kom, laten we naar buiten gaan, het veld in. En zij gingen beiden naar buiten, het veld in.
12 Jonathan zei tegen David: De HEERE, de God van Israël, is mijn Getuige dat ik mijn vader morgen of overmorgen omstreeks deze tijd uit zal horen; en zie, als het er dan goed voor David voorstaat, en ik stuur je geen bericht om het voor je oor te onthullen,
13 dan mag de HEERE zó en nog veel erger met Jonathan doen! Als het echter mijn vader goeddunkt het kwaad over je te brengen, dan zal ik het ook voor je oor onthullen. Ik zal je laten gaan, zodat je in vrede kunt vertrekken. Moge de HEERE met je zijn, zoals Hij met mijn vader geweest is.
16 Zo sloot Jonathan een verbond met het huis van David en zei: Laat de HEERE rekenschap eisen van  de vijanden van David!
17 En Jonathan liet David opnieuw zweren, omdat hij hem liefhad, want hij had hem lief met de liefde van zijn ziel.
18 Daarna zei Jonathan tegen hem: Morgen is het nieuwemaan; dan zul je gemist worden, want je zetel zal leeg zijn.
25 De koning was op zijn zitplaats gaan zitten, zoals de andere keren,  op de plaats bij de wand. Jonathan stond op, Abner zat naast Saul, maar de plaats van David bleef leeg.
27 Maar de volgende dag, de tweede van de nieuwemaan, gebeurde het dat de plaats van David weer leeg bleef. Toen zei Saul tegen zijn zoon Jonathan: Waarom is de zoon van Isaï gisteren en vandaag niet naar de maaltijd gekomen?
28 Jonathan antwoordde Saul: David vroeg mij dringend naar Bethlehem te mogen gaan.
30 Toen ontstak Saul in woede tegen Jonathan, en hij zei tegen hem: Jij zoon van een ontaarde en opstandige vrouw, wist ik het niet dat jij voor de zoon van Isaï gekozen hebt, tot je eigen schande en tot schande van de naaktheid van je moeder?
32 Toen antwoordde Jonathan Saul, zijn vader, en zei tegen hem: Waarom moet hij gedood worden? Wat heeft hij gedaan?
33 Toen wierp Saul de speer naar hem om hem te doden. Zo merkte Jonathan dat zijn vader vastbesloten was David te doden.
34 Daarom stond Jonathan op van de tafel, heet van woede. Hij at op de tweede dag van de nieuwemaan geen brood, want hij was bedroefd om David, omdat zijn vader hem schandelijk bejegend had.
35 's Morgens gebeurde het dat Jonathan het veld in ging, op het tijdstip dat met David vastgesteld was, en er was een kleine jongen bij hem.
37 Toen de jongen tot aan de plek gekomen was van de pijl die Jonathan geschoten had, riep Jonathan de jongen achterna en zei: Ligt de pijl niet verder van je vandaan?
38 Opnieuw riep Jonathan de jongen achterna: Vlug, haast je, sta niet stil! De jongen van Jonathan raapte de pijl op, en hij kwam naar zijn heer.
39 De jongen wist van niets, alleen Jonathan en David wisten van de zaak.
40 Toen gaf Jonathan zijn wapens die hij had, aan de jongen en zei tegen hem: Ga ze in de stad brengen.
42 Toen zei Jonathan tegen David: Ga in vrede! Moge dat wat wij beiden in de Naam van de HEERE gezworen hebben, tot in eeuwigheid gelden, namelijk: Moge de HEERE tussen mij en jou zijn, tussen mijn nageslacht en jouw nageslacht!
43 Daarna stond David op en ging weg. En Jonathan kwam in de stad.

1 Samuel 23

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

16 Toen stond Jonathan, de zoon van Saul, op en ging naar David in Choresa; en hij bemoedigde hem in God. 
18 En zij sloten een verbond met elkaar voor het aangezicht van de HEERE; en David bleef in Choresa, maar Jonathan ging naar zijn huis.

1 Samuel 31

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

2 De Filistijnen hielden dicht op Saul en zijn zonen aan, en de Filistijnen doodden Jonathan, Abinadab en Malchisua, de zonen van Saul.

2 Samuel 1

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

4 Verder zei David tegen hem: Wat is er gebeurd? Vertel het mij toch. En hij zei dat het volk uit de strijd was weggevlucht, dat er ook velen van het volk waren gevallen en gestorven, en dat ook Saul en zijn zoon Jonathan dood waren.
5 David zei tegen de jongeman die hem de boodschap bracht: Hoe weet u dat Saul dood is, en ook zijn zoon Jonathan?
12 Zij bedreven rouw, huilden en vastten tot de avond over Saul en over Jonathan, zijn zoon, en over het volk van de HEERE en over het huis van Israël, omdat zij door het zwaard gevallen waren.
17 David hief dit klaaglied aan over Saul en over Jonathan, diens zoon.
22 Zonder bloed van gesneuvelden, zonder vet van helden
week de boog van Jonathan niet terug;
ook het zwaard van Saul kwam niet leeg terug.
23 Saul en Jonathan, bemind en geliefd in hun leven,
in hun dood niet gescheiden,
waren sneller dan arenden, sterker dan leeuwen.
25 Hoe zijn de helden gevallen in het midden van de strijd!
Jonathan ligt gesneuveld op uw hoogten!
26 Ik ben benauwd om jou, mijn broeder Jonathan!
Je was mij zeer lief;
je liefde was mij wonderlijker dan de liefde van vrouwen.

2 Samuel 4

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

4  Jonathan, de zoon van Saul, had een zoon die aan beide voeten verlamd was. Hij was vijf jaar oud toen het bericht over Saul en Jonathan uit Jizreël kwam. Zijn voedster had hem opgepakt en was gevlucht, maar toen zij haastig op de vlucht sloeg, gebeurde het dat hij viel en kreupel werd. Zijn naam was Mefiboseth.

2 Samuel 9

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

1 David zei: Is er nog iemand die overgebleven is van het huis van Saul, zodat ik hem goedertierenheid kan bewijzen omwille van Jonathan?
3 De koning zei: Is er soms nog iemand van het huis van Saul, zodat ik de goedertierenheid van God aan hem kan bewijzen? Toen zei Ziba tegen de koning: Er is nog een zoon van Jonathan, die aan  beide voeten verlamd is.
6 Toen Mefiboseth, de zoon van Jonathan, de zoon van Saul, bij David binnenkwam, wierp hij zich met zijn gezicht ter aarde en boog zich neer. David zei: Mefiboseth! En hij zei: Zie, hier is uw dienaar.
7 David zei tegen hem: Wees niet bevreesd, want ik zal u zeker goedertierenheid bewijzen omwille van uw vader Jonathan. Ik zal u alle akkers van uw vader Saul teruggeven, en ú zult voortdurend aan mijn tafel de maaltijd gebruiken. 

2 Samuel 13

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

3 Maar Amnon had een vriend, van wie de naam Jonadab was, een zoon van Simea, een broer van David. Jonadab was een heel wijze man.
5 Jonadab zei tegen hem: Ga op je slaapplaats liggen en houd je ziek. Als je vader dan komt om naar je te kijken, moet je tegen hem zeggen: Laat mijn zuster Tamar toch komen om mij brood te doen eten. Als zij voor mijn ogen eten klaarmaakt zodat ik het kan zien, zal ik het uit haar hand eten.
32 Maar Jonadab, de zoon van Simea, de broer van David, nam het woord en zei: Mijn heer moet niet denken dat zij al de jongemannen, de zonen van de koning, gedood hebben, want alleen Amnon is dood. Want Absalom heeft zich hierop toegelegd vanaf de dag dat deze zijn zuster Tamar verkracht heeft.
35 Toen zei Jonadab tegen de koning: Zie, daar komen de zonen van de koning; overeenkomstig het woord van uw dienaar, zo is het gebeurd.

2 Samuel 15

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

27 Verder zei de koning tegen de priester Zadok: Bent u niet een ziener? Keer in vrede terug naar de stad, en de zonen van u beiden met u: uw zoon Ahimaäz en Jonathan, de zoon van Abjathar.
36 Zie, beide zonen van hen zijn daar bij hen: Ahimaäz van Zadok, en Jonathan van Abjathar. Dan moet u alles wat u hoort door hun dienst naar mij toe sturen.

2 Samuel 17

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

17 Jonathan en Ahimaäz stonden bij de bron Rogel. Een slavin ging ernaartoe en vertelde het hun. Daarop gingen zij op weg om het koning David te vertellen. Zij konden zich immers niet laten zien door de stad binnen te gaan.
20 Toen de dienaren van Absalom bij de vrouw in het huis kwamen, zeiden zij: Waar zijn Ahimaäz en Jonathan? De vrouw zei tegen hen: Zij zijn die waterbeek overgestoken. En toen zij hen gezocht maar niet gevonden hadden, keerden zij terug naar Jeruzalem.

2 Samuel 21

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

7 Maar de koning spaarde Mefiboseth, de zoon van Jonathan, de zoon van Saul,  vanwege de eed bij de HEERE, die tussen hen was, tussen David en Jonathan, de zoon van Saul.
12 Toen ging David bij de burgers van Jabes in Gilead de beenderen van Saul en de beenderen van diens zoon Jonathan halen.  Zij hadden die weggenomen van het plein in Beth-San, waar de Filistijnen hen hadden opgehangen, op de dag dat de Filistijnen Saul gedood hadden op de Gilboa.
13 Hij bracht vandaar de beenderen van Saul en de beenderen van diens zoon Jonathan mee. Ook verzamelden zij de beenderen van hen die opgehangen waren.
14 Zij begroeven de beenderen van Saul en van zijn zoon Jonathan in het land van Benjamin in Zela, in het graf van zijn vader Kis, en deden alles wat de koning geboden had. En daarna liet God Zich verbidden ten gunste van het land.
21 Hij hoonde Israël, maar Jonathan, de zoon van Simea, de broer van David, versloeg hem.

2 Samuel 23

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

32 Eljachba uit Saälbon; van de zonen van Jasen: Jonathan;

1 Koningen 1

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

42 Terwijl hij nog sprak, zie, daar kwam Jonathan, de zoon van de priester Abjathar, en Adonia zei: Kom binnen, want u bent een strijdbare man, en zult iets goeds te boodschappen hebben.
43 Maar Jonathan antwoordde en zei tegen Adonia: Integendeel, onze heer, koning David, heeft Salomo koning gemaakt.

2 Koningen 10

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

15 Hij ging vandaar verder en trof Jonadab aan, de zoon van Rechab, die hem tegemoetkwam. Hij groette hem en zei tegen hem: Is uw hart oprecht, zoals mijn hart dat ten opzichte van uw hart is? En Jonadab zei: Dat is het, ja, dat is het. En Jehu zei: Geef uw hand. Hij stak zijn hand uit en liet hem bij zich op de wagen klimmen.
23 En Jehu kwam met Jonadab, de zoon van Rechab, in het huis van de Baäl en zei tegen de dienaren van de Baäl: Onderzoek en zie of er niemand van de dienaren van de HEERE hier bij u is, maar alleen dienaren van de Baäl.

2 Koningen 14

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

25 Hij bracht ook het gebied van Israël van Lebo-Hamath tot de zee van de Vlakte aan Israël terug, overeenkomstig het woord van de HEERE, de God van Israël, dat Hij gesproken had door de dienst van Zijn dienaar  Jona, de zoon van Amitthai, de profeet uit Gath-Hefer.

1 Kronieken 2

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

32 De zonen van Jada, de broer van Sammai, waren Jether en Jonathan; Jether stierf zonder kinderen.
33 De zonen van Jonathan waren Peleth en Zaza. Dit waren de zonen van Jerahmeël.

1 Kronieken 8

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

33 Ner verwekte Kis, Kis verwekte Saul, Saul verwekte Jonathan, Malchisua, Abinadab en Esbaäl.
34 De zoon van Jonathan was Merib-Baäl, en  Merib-Baäl verwekte Micha.

1 Kronieken 9

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

39 Ner verwekte Kis, Kis verwekte Saul, Saul verwekte Jonathan, Malchisua, Abinadab en Esbaäl.
40 De zoon van Jonathan was Merib-Baäl en Merib-Baäl verwekte Micha.

1 Kronieken 10

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

2 De Filistijnen hielden dicht op Saul en op zijn zonen aan, en de Filistijnen doodden Jonathan, Abinadab en Malchisua, de zonen van Saul.

1 Kronieken 11

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

34 de zonen van Hasem, de Gizoniet; Jonathan, de zoon van Sage, uit Harar;

1 Kronieken 20

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

7 Hij hoonde Israël, maar Jonathan, de zoon van Simea, de broer van David, versloeg hem.

1 Kronieken 27

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

25 Over de schatkamers van de koning ging Azmaveth, de zoon van Adiël; en over de voorraadschuren op het land, in de steden, in de dorpen en in de torens ging Jonathan, de zoon van Uzzia.
32 Jonathan, de oom van David, was raadsman, een verstandig man; ook was hij schrijver. Jehiël, de zoon van Hachmoni, trok op met de zonen van de koning.

2 Kronieken 17

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

8 Bij hen waren de Levieten Semaja, Nethanja, en Zebadja, Asaël, Semiramoth, Jonathan, Adonia, Tobia en Tob-Adonia, de Levieten; en de priesters Elisama en Joram waren ook bij hen.

Ezra 8

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

6 van de nakomelingen van Adin: Ebed, de zoon van Jonathan, en met hem vijftig mannen;

Ezra 10

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

15 Alleen Jonathan, de zoon van Asahel, en Jehazia, de zoon van Tikva, stonden hiertegen op; en Mesullam en Sabbethai, de Leviet, hielpen hen.

Nehemiah 12

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

11 Jojada verwekte Jonathan, en Jonathan verwekte Jaddua.
14 van Melichu, Jonathan; van Sebanja, Jozef;
18 van Bilga, Sammua; van Semaja, Jonathan;
35 en van de nakomelingen van de priesters met trompetten: Zacharja, de zoon van Jonathan, de zoon van Semaja, de zoon van Mattanja, de zoon van Michaja, de zoon van Zakkur, de zoon van Asaf,

Jeremia 35

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

6 Zij zeiden echter: Wij drinken geen wijn, want onze voorvader Jonadab, de zoon van Rechab, heeft ons geboden: U mag geen wijn drinken, u niet en uw kinderen niet, tot in eeuwigheid.
8 Wij nu hebben geluisterd naar de stem van onze voorvader Jonadab, de zoon van Rechab, in alles wat hij ons geboden heeft, door al onze dagen geen wijn te drinken, wij niet en onze vrouwen niet, evenmin als onze zonen en onze dochters,
10 Wij hebben in tenten gewoond, en hebben geluisterd en gedaan overeenkomstig alles wat onze voorvader Jonadab ons geboden heeft.
14 De woorden van Jonadab, de zoon van Rechab, die hij zijn kinderen geboden heeft, dat zij geen wijn mochten drinken, hebben zij gestand gedaan. Zij hebben tot op deze dag geen wijn gedronken, want zij hebben geluisterd naar het gebod van hun voorvader. Ik echter heb  vroeg en laat tot u gesproken, maar naar Mij hebt u niet geluisterd.
16 Ja, de kinderen van Jonadab, de zoon van Rechab, hebben het gebod van hun voorvader dat hij hun geboden had, gestand gedaan, maar naar Mij luistert dit volk niet.
18 Tegen het huis van de Rechabieten zei Jeremia: Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Omdat u geluisterd hebt naar het gebod van uw voorvader Jonadab, al zijn geboden in acht genomen hebt, en gedaan hebt overeenkomstig alles wat hij u geboden heeft,
19 daarom, zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Het zal Jonadab, de zoon van Rechab, niet aan een man ontbreken  die in Mijn dienst  staat, alle dagen.

Jeremia 37

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

15 De vorsten werden erg kwaad op Jeremia. Zij sloegen hem en zetten hem in de gevangenis, in het huis van de schrijver Jonathan, want dat hadden zij tot gevangenis gemaakt.
20 Nu dan, luister toch, mijn heer de koning. Laat toch mijn smeekbede voor u terechtkomen: breng mij niet terug naar het huis van de schrijver Jonathan, opdat ik daar niet sterf.

Jeremia 38

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

26 – dan moet u tegen hen zeggen: Ik stortte mijn smeekbede voor de koning uit, dat hij mij niet zou laten terugbrengen naar het huis van Jonathan om daar te sterven.

Jeremia 40

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

8 kwamen zij naar Gedalia in Mizpa toe, namelijk Ismaël, de zoon van Nethanja, Johanan en Jonathan, de zonen van Kareah, Seraja, de zoon van Tanhumeth, en de zonen van Efai uit Netofa, en Jezanja, de zoon van iemand uit Maächa, zij en hun mannen.

Jona 1

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

1 Het woord van de HEERE kwam tot Jona, de zoon van Amitthai:
3 Maar Jona stond op om naar Tarsis te vluchten, weg van het aangezicht van de HEERE. Hij daalde af naar Jafo en vond een schip dat naar Tarsis ging. Hij betaalde de prijs voor de overtocht en ging aan boord om met hen mee te gaan naar Tarsis, weg van het aangezicht van de HEERE.
5 Toen werden de zeelieden bevreesd en zij riepen, ieder tot zijn god. Zij wierpen de lading die in het schip was, in de zee om het daardoor lichter te maken. Maar Jona was afgedaald in het ruim van het schip, was gaan liggen en was in een diepe slaap gevallen.
7 Daarop zeiden de mannen tegen elkaar: Kom, laten wij het lot werpen, zodat wij weten door wie dit onheil ons overkomt. Zij wierpen het lot, en het lot viel op Jona.
15 Daarop pakten zij Jona op en wierpen hem in de zee. En de woedende zee kwam tot bedaren.
17 En de HEERE beschikte een grote vis om Jona op te slokken. Jona was  drie dagen en drie nachten in het binnenste van de vis.

Jona 2

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

1 Toen bad Jona tot de HEERE, zijn God, vanuit het binnenste van de vis.
10 Toen sprak de HEERE tot de vis, en hij spuwde Jona uit op het droge.

Jona 3

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

1 Het woord van de HEERE kwam voor de tweede keer tot Jona:
3 Toen stond Jona op en ging naar Ninevé, overeenkomstig het woord van de HEERE. Ninevé was een geweldig grote stad, van drie dagreizen doorsnee.
4 En Jona begon de stad in te gaan, één dagreis. Hij predikte en zei: Nog veertig dagen en Ninevé wordt ondersteboven gekeerd!

Jona 4

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

1 Dit was volstrekt kwalijk in de ogen van Jona  en hij ontstak in woede.
5 Toen verliet Jona de stad en ging ergens ten oosten van de stad zitten. Hij maakte daar voor zichzelf een afdak en ging daaronder in de schaduw zitten, tot hij zou zien wat er met de stad gebeurde.
6 En de HEERE God beschikte een wonderboom en liet hem boven Jona opschieten, zodat er schaduw zou zijn boven zijn hoofd, om hem te bevrijden van zijn kwelling. Jona was erg blij  met de wonderboom.
8 En het gebeurde, toen de zon opging, dat God een verzengende oostenwind beschikte. En de zon stak op het hoofd van Jona, zodat hij geheel uitgeput raakte. Hij verlangde ernaar te sterven  en zei toen: Het is voor mij beter te sterven dan te leven.
9 Maar God zei tegen Jona: Bent u terecht in woede ontstoken over die wonderboom? Hij zei: Terecht ben ik in woede ontstoken, tot de dood toe.

Mattheus 12

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

39 Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: Een verdorven en overspelig geslacht verlangt een teken, maar het zal geen teken gegeven worden dan het teken van Jona, de profeet.
40  Want zoals Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de grote vis was, zo zal de Zoon des mensen drie dagen en drie nachten in het hart van de aarde zijn.
41  De mannen van Ninevé zullen opstaan in het oordeel samen met dit geslacht en zullen het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd  op de prediking van Jona; en zie, meer dan Jona is hier!

Mattheus 16

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

4  Het verdorven en overspelig geslacht verlangt een teken; maar hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van  Jona, de profeet. En Hij verliet hen en ging weg.
17 En Jezus antwoordde en zei tegen hem: Zalig bent u, Simon Barjona, want vlees en bloed hebben u dat niet geopenbaard,  maar Mijn Vader, Die in de hemelen is.

Lukas 3

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

30 de zoon van Simeon, de zoon van Juda, de zoon van Jozef, de zoon van Jonan, de zoon van Eljakim,

Lukas 11

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

29 Toen de menigte te hoop liep, begon Hij te zeggen: Dit geslacht is een verdorven geslacht; het verlangt een teken, maar het zal geen teken gegeven worden dan  het teken van de profeet Jona.
30 Want zoals Jona voor de inwoners van Ninevé een teken geweest is, zo zal ook de Zoon des mensen het zijn voor dit geslacht.
32 De mannen van Ninevé zullen in het oordeel samen met dit geslacht opstaan en het veroordelen,  want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona, en zie, meer dan Jona is hier!

Johannes 1

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

43 En hij leidde hem tot Jezus. Jezus keek hem aan en zei: U bent Simon, de zoon van Jona; u zult Kefas  genoemd worden, wat vertaald wordt met Petrus.

Johannes 21

Herziene Statenvertaling (Uitgeverij Jongbloed)

15 Toen zij dan de middagmaaltijd gebruikt hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij meer lief dan dezen? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Weid Mijn lammeren.
16 Hij zei opnieuw tegen hem, voor de tweede keer: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij lief? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U houd. Hij zei tegen hem: Hoed Mijn schapen.
17 Hij zei voor de derde keer tegen hem: Simon, zoon van Jona, houdt u van Mij? Petrus werd bedroefd, omdat Hij voor de derde keer tegen hem zei: Houdt u van Mij? En hij zei tegen Hem:  Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik van U houd. Jezus zei tegen hem: Weid Mijn schapen.

Gerelateerde preken

Gedenk aan de Heere uw God

Ds. N.P.J. Kleiberg • Deutronomium 8 • lees meer

Een schrijvende Borg

Ds. N.P.J. Kleiberg • Johannes 11 • lees meer

En Zijn handen

Ds. N.P.J. Kleiberg • Lukas 24 • lees meer