53 En ze leidden Jezus weg naar de hogepriester; en bij hem kwamen al de overpriesters, de oudsten en de schriftgeleerden bijeen.
54 En Petrus volgde Hem op een afstand, tot binnen het paleis van de hogepriester, en hij zat er samen met de dienaars en warmde zich bij het vuur.
55 En de overpriesters en heel de Raad zochten een getuigenverklaring tegen Jezus om Hem te kunnen doden, maar vonden die niet.
56 Want velen legden een vals getuigenis tegen Hem af, maar de getuigenissen waren niet eensluidend.
57 Toen stonden er enigen op en legden een vals getuigenis tegen Hem af en zeiden:
58 Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal deze tempel, die met handen gemaakt is, afbreken en in drie dagen een andere, niet met handen gemaakt, bouwen.
59 En ook zo was hun getuigenis niet eensluidend.
60 En de hogepriester, die in het midden opstond, vroeg Jezus: Antwoordt U niets? Wat getuigen deze mensen tegen U?
61 Maar Hij zweeg en antwoordde niets. Opnieuw stelde de hogepriester Hem een vraag, en zei tegen Hem: Bent U de Christus, de Zoon van de Gezegende?
62 En Jezus zei: Ik ben het. En u zult de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht van God en zien komen met de wolken van de hemel.
63 Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Waar hebben wij nog getuigen voor nodig?
64 U hebt de godslastering gehoord. Wat is uw mening? En zij allen oordeelden over Hem dat Hij schuldig was en de dood verdiende.
65 Toen begonnen sommigen Hem te bespuwen en Zijn gezicht te bedekken en Hem met vuisten te slaan en tegen Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem slagen in het gezicht.
66 En toen Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester;
67 en toen zij Petrus zich zag warmen, keek zij hem aan en zei: Ook u was bij Jezus de Nazarener.
68 Maar hij ontkende het en zei: Ik ken Hem niet, en ik weet niet wat u zegt. En hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en de haan kraaide.