1 Jezus dan kwam zes dagen voor het Pascha in Bethanië, waar Lazarus was, die gestorven was maar die Hij uit de doden opgewekt had.
2 Zij nu bereidden daar een maaltijd voor Hem, en Martha bediende; en Lazarus was een van hen die met Hem aanlagen.
3 Maria dan nam een pond zuivere narduszalf van zeer grote waarde, zalfde de voeten van Jezus en droogde Zijn voeten met haar haren af; en het huis werd vervuld met de geur van de zalf.
4 Toen zei een van Zijn discipelen, Judas Iskariot, de zoon van Simon, die Hem verraden zou:
5 Waarom is deze zalf niet voor driehonderd penningen verkocht en aan de armen gegeven?
6 En dit zei hij niet omdat hij zich bekommerde om de armen, maar omdat hij een dief was, en de beurs beheerde en droeg wat gegeven werd.
7 Jezus dan zei: Laat haar begaan; zij heeft dit bewaard met het oog op de dag van Mijn begrafenis.
8 Want de armen hebt u altijd bij u, maar Mij hebt u niet altijd.